De geschiedenis van De Mesdag Collectie tijdens de Tweede Wereldoorlog is onlosmakelijk verbonden met het Mauritshuis. Sinds 1990 wordt De Mesdag Collectie beheerd door Stichting Van Gogh Museum, maar tijdens de oorlog deelde het museum zijn directeur met het Mauritshuis.
Wilhelm Martin, de directeur, speelde een belangrijke rol bij het veiligstellen van de rijkscollecties. Zo gaf hij aanwijzingen voor het verpakken van kunstwerken en regelde hij dat objecten bij de musea werden opgehaald.
Martin hield tijdens de oorlog de jaarverslagen bij, waarop dit verhaal grotendeels is gebaseerd. Na de oorlog vertrok Martin als directeur van het Mauritshuis, maar bleef tot 1954 directeur van het Rijksmuseum H.W. Mesdag.
Anoniem, Portret van Wilhelm Martin (1876-1954), 1933. Bron: RKD
Jaarverslag 1941. Bron: Verslagen omtrent ’s Rijks verzamelingen van geschiedenis en kunst
Voorbereidingen voor de oorlog
Vanaf 1939 werden voorbereidingen getroffen op basis van een landelijke richtlijn. Belangrijke kunstwerken werden naar veilige locaties gebracht. Maar de maatregelen voor het museum zelf waren beperkt tot het plaatsen van zandbakken en het aanschaffen van schoppen en emmers. Dit tot grote frustratie van Martin, die juist vreesde voor luchtaanvallen. De suppoost van het museum deed er een schepje bovenop in de krant Het Vaderland:
‘Wat hebben we dáár aan, als er een bom valt…’ Martin beaamt dit: ‘Het gebouw is evenwel zóó weinig hecht van constructie, dat bij de toepassing van deze maatregelen slechts een gedeeltelijk succes kan worden verwacht, te meer daar, ondanks alle bemoeiingen van ondergeteekende [Martin], nog steeds geen beschermingsploeg is aangewezen.’
Zo’n beschermingsploeg was overigens wel geregeld voor het Mauritshuis.
Het veiligstellen van de collectie
Naarmate de oorlog vorderde, werden er verschillende maatregelen genomen om een gedeelte van de collectie te beschermen. Eind maart 1941 was bijvoorbeeld de bunker in de Amsterdamse Waterleidingduinen bij Zandvoort klaar voor gebruik. Verschillende musea maakten hier gebruik van. Op een plattegrond is te zien dat de collectie van Rijksmuseum H.W. Mesdag een kunstkluis deelde met het Mauritshuis, het Haags Gemeentemuseum en het Rijksmuseum voor Volkenkunde Leiden.
Echter, de duinstreek bleek al snel onveilig te zijn voor de berging van belangrijke kunstwerken door de aanleg van de Atlantikwall, de vijfduizend kilometer lange Duitse verdedigingslinie ter voorkoming van een geallieerde invasie.
Onbekend, De bergplaats voor kunstwerken bij Zandvoort vlak voor het zand gestort werd, datum onbekend (waarschijnlijk 1941). Bron: Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Plattegrond Rijksbergkelder Zandvoort. Bron: Huis in de storm, p119
Een klein deel van de collectie bleef in het museum achter, de rest werd verspreid door Nederland. Om te bepalen welke schilderijen als eerste het museum moesten verlaten, heeft Martin zich mogelijk gebaseerd op de waardebepaling van de collectie, onderdeel van de brandpreventiemaatregelen.
In het museum zelf werden in 1944 de achtergebleven kunstwerken naar de begane grond verplaatst. Dit ook in verband met mogelijk luchtaanvallen.
Het museum bleef open (toch!)
Vijf dagen na de Duitse inval opende het museum de deuren. Ondanks dat de belangrijkste collectiestukken weg waren, konden bezoekers toch genieten van het museum; de begane grond en de eerste verdieping waren te bezoeken. Naarmate de oorlog vorderde, moest het museum toch regelmatig een paar maanden dicht wegens personeels- en brandstoftekort. Na 6 juni 1944 sloot het museum opnieuw zijn deuren ‘omdat er niets van beteekenis meer voor den bezoeker te zien was’, aldus Martin.
Bezoekersaantallen met vrije toegang in 1941. Bron: Jaarverslag 1941
Gerard Drukker, Voorgevel Museum Mesdag, 1974. Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Tot ieders verbazing steeg het bezoekersaantal significant na het uitbreken van de oorlog. Martin gaf zelf twee verklaringen: de oorlogssituatie maakte buitenlandse reizen onmogelijk, waardoor Nederlanders musea in eigen land bezochten.
En daarnaast was er de zogenaamde Stempeltocht van de VVV. Voor 25 cent konden deelnemers een boekje kopen en 24 bezienswaardigheden in Den Haag bezoeken, waaronder het Rijksmuseum H.W. Mesdag. Deelnemers met een vol stempelboekje maakten kans op verschillende prijzen, waaronder een originele aquarel van Sientje Mesdag-van Houten.
Medewerkers hielden bij wie het museum gratis mochten bezoeken, zoals studenten en kunstenaars. Er was wel een nieuwe categorie bijgekomen: Duitse militairen.
Onbekend, Onderduiker in een vitrinekast in Rijksmuseum H.W. Mesdag, datum onbekend. Bron: Beeldbank WO2
Het bezoek van Duitse militairen was niet alleen spannend voor de museummedewerkers en bezoekers. Het museum diende tijdens de oorlog vermoedelijk als onderduikplek. Het onderste gedeelte van een vitrinekast werd waarschijnlijk gebruikt als onderduikplek door Henk Bremmer (1904-1996). Bremmer, professor in de natuurkunde, moest tijdens de oorlog tijdelijk onderduiken. Waarom en voor hoelang is onbekend.
Mogelijk heeft Bremmer dankzij de relaties van zijn vader in het museum kunnen onderduiken. Hendricus Petrus (Henk) Bremmer was een bekende figuur in de Nederlandse kunstkringen. Zo had hij contact met Martin en adviseerde hij onder andere Helene Kröller-Müller. De foto werd waarschijnlijk vlak na de oorlog gemaakt om de manier van onderduiken vast te leggen.
‘Door het bombardement van het gebouw “Kleykamp” op 11 April 1944 werden twee ruiten beschadigd, waarvan er één gebarsten is, terwijl de andere door de Rijksgebouwendienst moest worden vernieuwd.’
Het bombardement op Kleykamp
Met deze feitelijke opmerking haalt Martin in het jaarverslag van 1944 een belangrijke gebeurtenis aan uit de Haagse oorlogsgeschiedenis. De voormalige Koninklijke Kunstzaal Kleykamp was door de bezetter gevorderd om te gebruiken als Centraal Bevolkingsregister. Er werden kopieën van persoonsbewijzen bewaard waarmee de Duitsers valse persoonsbewijzen kon identificeren.
Op verzoek van het verzet bombardeerde zes Britse Royal Air Force jachtbommenwerpers de villa. Het bombardement kostte veel mensen het leven, en niet alle persoonsbewijzen waren vernietigd. Toch werd de aanval als een succes gezien.
H.A.W. Douwes, Villa Kleykamp, 1942. Bron: Haags gemeentearchief
Onbekend, Oorlogsschade door bombardement op Kunstzaal Kleykamp, 11 april 1944. Bron: Beeldbank WO2
Het museum is weer open
Na de bevrijding keerden de collectiestukken terug naar het museum. Alle kunstvoorwerpen konden op hun oude plek teruggezet worden. Suppoost J.J. Verlinden had in 1940 speciaal hiervoor een plattegrond gemaakt. De grote heropening van het museum moest echter nog even op zich laten wachten. Er was te weinig glas om alles te herstellen. Op 10 oktober 1946, bijna anderhalf jaar na de bevrijding, was het eindelijk zover: het museum kon zijn deuren weer openen.
Dat hiervoor de harde inzet van de museummedewerkers nodig is geweest, ontging de directeur niet. Martin sloot het jaarverslag van 1946 af met de volgende zin:
‘Te dezer plaatse moge ondergetekende [Martin] echter uitdrukking geven aan zijn erkentelijkheid aan het gehele personeel voor zijn zorgen en toewijding, waardoor het gehele museum er thans wederom zó uitziet als waren er geen oorlogsjaren geweest.’
Onbekend, Wilhelm Martin (uiterst rechts) met Dirk Hannema (geheel links) bij de Rijksbergplaats te Zandvoort. Bron: Huis in de storm, p120